Jaarlijkse actualisaties
De (technische) uitgangspunten van de jaarlijkse actualisaties staan in de bijlage 'technische kaders'.
In tabel 4 staat het financiële effect van de jaarlijks te actualiseren posten voor zover dat nu al te bepalen is. Onder de tabel staan de toelichtingen. Daarnaast zijn er ook jaarlijkse actualisaties waarvan het financiële nog niet bekend is. Deze onderwerpen staan niet in de tabel maar zijn wel toegelicht.
Tabel 4: | (bedragen x € 1.000) | ||||||||
Jaarlijkse actualisaties | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
01. Indexering | -1.361 | -1.358 | -1.344 | -1.344 | |||||
02. Loonontwikkeling 2023 | -1.058 | -1.058 | -1.058 | -1.058 | |||||
03. Verwachte loon- en prijscompensatie meicirculaire 2022 | 2.265 | 2.265 | 2.265 | 2.265 | |||||
04. Effect MIP Kadernota 2023 | 0 | 49 | 55 | -20 | |||||
05. Onvoorzien | -1 | -1 | -1 | -1 | |||||
Totaal | -155 | -104 | -83 | -159 |
1. Indexering / Prijscompensatie uitgaven derden € 1.361.000 N (S)
De budgetten (lasten en baten) worden jaarlijks geïndexeerd met de HICP conform de door de raad vastgestelde financiële verordening. De HICP is de geharmoniseerde index voor consumentenprijzen. Deze vertegenwoordigt een voor de Eurozone representatief “mandje” van goederen en diensten.
Voor een aantal budgetten geldt een afwijkende index op basis van (contractuele) afspraken. Dit is bijvoorbeeld het geval voor leerlingenvervoer, Jeugd, Wmo en huishoudelijke hulp. Daarnaast wordt een aantal subsidies geïndexeerd met het gemiddelde percentage van de HICP en de ingeschatte CAO- ontwikkeling voor de loonkosten omdat een groot deel van de gesubsidieerde kosten loongerelateerd zijn. Dit betreft o.a. de subsidies voor de bibliotheek, het onderwijsachterstanden beleid (OAB) en Bosbad Leersum.
Daarnaast wordt de gemeente geconfronteerd met hogere bijdragen aan Verbonden partijen doordat ook zij in de begroting rekening houden met loon- en prijsontwikkeling. Dit effect is een onderdeel van de mutatie Verbonden partijen (tabel 5).
Bij het beoordelen van de begroting door de provincie (in haar rol van financieel toezichthouder) is de gemeente gehouden aan het minimaal opnemen van het percentage voor prijscompensatie dat in de meicirculaire 2022 wordt opgenomen. Wanneer dit hoger uitvalt dan het nu toegepaste indexpercentage (zie bijlage 1) dan leidt dit tot een verslechtering van het financieel meerjarenperspectief binnen de begroting ten opzichte van de kadernota. Indien het percentage in de meicirculaire lager is, ligt er een keuze om het indexpercentage neerwaarts bij te stellen.
Dit jaar zijn er unieke omstandigheden die het inschatten van de prijsontwikkelingen complex maken. De huidige mondiale en economische ontwikkelingen zorgen voor onzekerheid, leveringsproblemen en tekorten aan allerlei grondstoffen en materialen met hoge prijsstijgingen tot gevolg, bijvoorbeeld van energiekosten en bouwmaterialen. Inflatiecijfers van deze omvang zijn de laatste veertig jaar niet meer voorgekomen.
Vooral bij de bouw- en materiaalkosten en energieprijzen zijn er enorme prijsstijgingen die de HICP ver te boven gaan. Om die reden zijn daar in deze kadernota extra posten voor opgenomen op en komen deze vanwege de onzekere omvang en verdere prijsontwikkeling ook terug in de paragraaf Onzekerheden.
Bij het opstellen van de begroting wordt opnieuw de stand opgemaakt, op basis van de dan beschikbare informatie. Het werkelijk benodigde bedrag aan prijscompensatie in de begroting 2023 zal daardoor, en doordat nog niet alle indexcijfers bij het opstellen van de kadernota bekend zijn, afwijken van het nu berekende bedrag.
2. Loonontwikkeling 2023 (salarissen en sociale lasten) € 1.058.000 N (S)
De CAO voor gemeenteambtenaren loopt tot en met 2022. De onderhandelingen voor een nieuwe CAO zijn nog niet gestart. In het kader van reëel ramen en op grond van de richtlijnen moeten de gemeente, bij het ontbreken van gegevens over de nieuwe CAO, in de begroting 2023 rekening houden met de loonstijging die wordt gepubliceerd in de meicirculaire 2022. In maart heeft het Centraal Planbureau het percentage 'loonvoet sector overheid' bekendgemaakt dat (zeer waarschijnlijk) in de meicirculaire 2022 wordt opgenomen. Dit is voor 2023 3,6 procent.
Aanvullend is een bedrag opgenomen voor mutaties voor periodieke stijgingen, gratificaties en ambtsjubilea en is rekening gehouden met de premie-ontwikkeling van de sociale lasten. Het werkelijk benodigde bedrag in de begroting kan afwijken van het nu berekende bedrag.
3. Verwachte loon- en prijscompensatie meicirculaire 2022 € 2.265.000 V (S)
Jaarlijks ontvangt de gemeente via het gemeentefonds (meicirculaire) een bedrag voor compensatie van de loon- en prijsontwikkeling (LPO). Dit bedrag is o.a. gebaseerd op een gewogen gemiddelde van de vele verschillende indices die door de Ministeries worden toegepast. Ook wordt rekening gehouden met de door het Centraal Planbureau (CPB) verwachte prijsontwikkeling. Gevolg van deze systematiek is dat er geen directe relatie bestaat tussen het bedrag dat de gemeente ontvangt en het bedrag aan loon- en prijsontwikkeling waarmee in de begroting rekening (moet) worden gehouden.
In de decembercirculaire is een indicatie gegeven van de compensatie voor loon- en prijsontwikkeling die de gemeente in de meicirculaire kan verwachten. De afgelopen jaren bleek het in december aangekondigde bedrag steeds niet voldoende om de raming voor loon- en prijsontwikkeling in de kadernota op te kunnen vangen. Maar dit verschil werd dan wel goedgemaakt door een hoger accres in de meicirculaire (=hogere gemeentefondsuitkering). Dat geeft echter geen garantie dat hetzelfde voor dit jaar geldt.
Omdat de prijzen sinds december sterk zijn gestegen, vindt het college het nu niet reëel om in deze kadernota uit te gaan van de verwachte compensatie op basis van de decembercirculaire. Die was gebaseerd op een verwacht prijsindexcijfer BBP van 1,9%. In het Centraal Economisch Plan van maart heeft het CPB dit bijgesteld naar 3,0%. Uitgaand van dat bijgestelde percentage, wordt uitgegaan van te ontvangen compensatie van € 2.265.000. Uit de meicirculaire volgt de werkelijke gemeentefondsuitkering (inclusief compensatie LPO).
4. Effect actualisatie MIP kadernota 2023 (S)
Bijstelling van het Meerjaren Investerings Plan (MIP) en de staat van investeringen levert de op deze regel opgenomen verschillen in afschrijvingslasten op. Deze komen ten laste van het financieel meerjarenperspectief. Meer informatie staat in het hoofdstuk Meerjaren investeringsprogramma (MIP).
5. Onvoorzien € 1.000 N (S)
Jaarlijks wordt een bedrag geraamd voor onvoorziene lasten. Dit bedrag is € 2,50 per inwoner.
Op basis van aantal inwoners per 1-1-2022 wordt de post onvoorzien verhoogd met € 1.000.
Jaarlijkse actualisaties waarvan het financiële effect (nog) niet te kwantificeren is
6. Effect schuldpositie en renteontwikkeling (S)
Aangezien het financieel meerjarenperspectief nog veel onzekerheden kent, kan de rentelast nog niet exact worden berekend en is een PM-post opgenomen. Op basis van de rentevisie houdt de gemeente wel rekening met hogere rentekosten. De hogere rentekosten verwerkt de gemeente in de begroting. Voor deze kadernota ramen we nog PM. Meer informatie over de ontwikkeling van de schuldpositie en rente vindt u in het hoofdstuk 'Ontwikkeling schuldpositie en rente'.
7. Meicirculaire 2022 gemeentefonds (S)
In de financiële verordening staat dat raadsbehandeling van de kadernota vóór het zomerreces plaatsvindt. De meicirculaire is bij het opstellen van de kadernota nog niet uitgebracht. In een ambtelijk overleg heeft het ministerie van BZK aangegeven dat de meicirculaire naar verwachting begin juni verschijnt. Daarom staat hier een PM-post. In de raadsinformatiebrief over de meicirculaire wordt het financieel meerjarenperspectief geactualiseerd. Vooruitlopend op de meicirculaire houdt het college al wel rekening met een bedrag aan te verwachten loon- en prijscompensatie. Zie toelichting onderdeel 3 'Verwachte loon- en prijscompensatie meicirculaire 2022'.
8. Integraal Huisvesting Plan onderwijs (IHP) VNG-indexering (S)
Het college heeft besloten om de door de VNG geadviseerde normbedragen voor bouwkosten mee te nemen in de uitvoering van de vastgestelde IHP-projecten. In deze kadernota zijn de structurele financiële effecten van de indexering van 4,92% op de investeringen door de gemeente verwerkt. Voor investeringen door externe financiering geldt dat we de indexering hebben toegepast, maar ook de aanpassing naar de huidige omslagrente. De twee wijzigingen resulteren in een klein voordeel dat nog niet is verwerkt totdat er meer duidelijkheid is over de bouwkostenstijging.
Mutaties verbonden partijen
De gemeente heeft een aantal taken uitbesteed aan verbonden partijen. Nieuwe taken kunnen ook bij verbonden partijen worden ondergebracht. Dit zorgt dan vaak voor een hogere bijdrage die niet altijd gecompenseerd wordt door extra rijksmiddelen. De besluitvorming rondom de verbonden partijen vindt vaak vooruitlopend op de kadernota plaats en is daarmee geen onderdeel van de integrale afweging door college en raad. Jaarlijks worden de bijdragen aan de verbonden partijen aangepast op basis van de kadernota's / begrotingen van de verbonden partijen. In tabel 5 zijn de aanpassingen opgenomen.
De totale mutatie voor 2023 bedraagt € 54.000 voordelig. Onder de tabel staat per verbonden partij een toelichting.
Tabel 5: | (bedragen x € 1.000) | ||||||||
Mutaties verbonden partijen | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
01. GR bijdrage BghU | 33 | 31 | 4 | -11 | |||||
02. GR Bijdrage RID | -50 | -48 | -39 | -36 | |||||
03. Razu | -42 | -68 | -79 | -82 | |||||
04. VRU GR bijdrage | -69 | -76 | -76 | -74 | |||||
05. GGD regio Utrecht (GGDrU) | -37 | -37 | -37 | -37 | |||||
06. RDWI | 219 | 74 | -54 | 141 | |||||
Totaal | 54 | -124 | -281 | -98 |
1. Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (BghU) € 33.000 V (S)
De wijziging in de bijdrage aan de gemeenschappelijke regeling (GR) bijdrage BghU wordt veroorzaakt door een drietal componenten;
Stijging van de jaarlijkse personeelskosten en hogere proceskosten. Hiertegenover staat dat de geraamde ICT-contractkosten voor het jaarlijks gebruik fors dalen. Reden hiervoor is dat in 2022 met de maximale variant voor alle ICT-kosten is gerekend. Dat valt na de aanbesteding lager uit.
2. Regionale ICT-Dienst Utrecht (RID) € 50.000 N (S)
1) De effecten van de loon- en prijscompensatie en de gevolgen van flexibilisering werkplekken leiden tot een verhoging van € 17.000 van de deelnemersbijdrage. Ook de jaarlijkse herijking van de verdeelsystematiek leidt tot een verhoging van € 22.000 van de jaarlijkse deelnemersbijdrage. Zoals bekend wordt de verdeelsystematiek bepaald op basis van inwonertal, aantal accounts en het serverbeslag. De stijging wordt veroorzaakt door een stijging van het aantal accounts en het niet (tijdig) realiseren van het serverbeslag.
2) De RID heeft een investeringsvoorstel dat o.a. een modernisering inhoudt van het netwerk en bijbehorende componenten. Aan dit voorstel is ook een personele component gekoppeld, namelijk de uitbreiding van de beheerformatie met ongeveer 3 fulltime-equivalent (fte). Deze toename is verwerkt in de begroting 2023 van de RID en vervolgens ook in deze kadernota 2023.
3) De effecten van (1) en (2) zouden leiden tot een stijging van onze deelnemersbijdrage aan de RID met € 94.000. Echter door andere financiële voordelen binnen de begroting van de RID wordt onze deelnemersbijdrage met € 50.000 verhoogd.
3. Regionaal Archief Zuid-Utrecht (RAZU) € 42.000 N (S)
1) Toename loonsom en kosten als gevolg van de gefaseerde inrichting van een wettelijk voorgeschreven e-depot dat in RAZU verband wordt opgezet. Na afloop van de pilot e-depot in 2021 zijn deze kosten duidelijk geworden. Eerder werden deze kosten alleen pro memorie als risico benoemd. Nu ze concreet gemaakt zijn worden ze meegenomen in de financiële planning.
2) De in de algemene bestuursvergadering van december 2021 besloten uitbreiding van de formatie met 0,5 fte dienstverlening wordt vanaf 2023 niet meer gedekt vanuit de bestemmingsreserve personeel.
3) De met de deelnemers overeengekomen nieuwe uitgangspunten voor de budgettering, zoals gebruik van maximale loonsom, zijn doorgevoerd.
4. Veiligheidsregio Utrecht (VRU) € 69.000 N (S)
Het voorstel is om de gemeentelijke bijdrage voor 2023 te begroten op € 3.263.000, wat ten opzichte van 2022 een stijging betreft van € 69.000. De Veiligheidsregio Utrecht vervult als gemeenschappelijke regeling op basis van de Wet veiligheidsregio’s een wettelijke én strikt noodzakelijke taak. De stijging in de gemeentelijke bijdrage komt enkel voort uit technische prijs- en loonaanpassingen. Er is sprake van een beleidsarme periode, waardoor de stijging in kosten op geen enkele wijze verband heeft met beleidsontwikkelingen. Een afweging op inhoudelijke noodzakelijkheid is derhalve niet mogelijk.
5. GGD regio Utrecht (GGDrU) € 37.000 N (S)
De conceptbegroting van de GGDrU gaat voor onze gemeente uit van een indexering die past binnen de door ons gestelde kaders. In de index die de GGDrU hanteert in haar begroting zijn loon- en prijsontwikkelingen meegenomen voor zover dit mogelijk was. Door de GGDrU is nog geen rekening gehouden met de effecten van de enorme prijsstijgingen die in het eerste kwartaal van 2022 zichtbaar werden.
6. Regionale Dienst Werk en Inkomen (RDWI) € 219.000 V (S)
In de begroting 2023 houdt RDWI rekening met een stijging van de apparaatskosten als gevolg van loon- en prijsstijgingen van € 136.000 afgerond.
Daarnaast voorziet RDWI in de begroting 2023 een stabilisatie van het aantal uitkeringsgerechtigden, in de jaren daarna wordt een lichte stijging verwacht. De ontwikkeling van het bestand is echter afhankelijk van de ontwikkeling van de economie en de arbeidsmarkt. Daarnaast zien we dat de bijdrage uit ontschotting de komende jaren lager uitvalt vanwege de regionale ontschottingsafspraken. Ons financieel tekort op de gebundelde uitkering loopt terug, de verwachting is dat er geen aanvraag voor de vangnetregeling Participatiewet gedaan hoeft te worden.
Als gevolg van aanscherping van het Kinderopvangbeleid Sociaal Medische Indicatie verwacht de RDWI de komende jaren een daling van deze kosten, nadat er jarenlang een stijging van kosten is geweest.
De verwachting is dat het aantal aanvragen Bijzondere Bijstand daalt, met de recente economische ontwikkelingen (zoals, de stijgende energieprijzen) is het mogelijk dat deze verwachting wordt bijgesteld. Sinds 1 januari 2022 voert de RDWI de nieuwe Wet Inburgering uit, dit brengt financiële veranderingen met zich mee. Deze zijn verwerkt in de kadernota 2023.
De jaarlijks te betalen bijdrage aan IW4 neemt de komende jaren af in overeenstemming met de afspraken hierover.